De termijn van een Amerikaanse president is vastgesteld op maximaal twee termijnen van vier jaar per termijn. Dit betekent dat een president maximaal acht jaar in functie kan blijven. Deze limiet is vastgelegd in de 22e amendement van de Amerikaanse grondwet en werd aangenomen in 1951 na de vier termijnen van president Franklin D. Roosevelt.
Voor de invoering van deze amendement was er geen beperking op het aantal termijnen dat een president kon dienen. Presidenten konden herkozen worden en sommigen, zoals George Washington en Thomas Jefferson, kozen ervoor om slechts twee termijnen te dienen als een soort ongeschreven regel. Echter, na de vier termijnen van Roosevelt werd er besloten dat het beter was om een limiet in te stellen om te voorkomen dat een president te lang aan de macht zou blijven en te veel invloed zou hebben.
De limiet van twee termijnen heeft ervoor gezorgd dat er regelmatig nieuwe leiders aan de macht komen en dat er frisse ideeën en perspectieven worden geïntroduceerd in het presidentschap. Het zorgt er ook voor dat er minder kans is op machtsmisbruik en dat de presidenten verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun acties tijdens hun termijn.
Hoewel er discussies zijn geweest over het verlengen van de termijnlimiet voor presidenten, is deze tot op heden niet veranderd. Het lijkt erop dat de limiet van twee termijnen een belangrijk onderdeel zal blijven van de Amerikaanse democratie en de manier waarop het land geregeerd wordt.
Kortom, een Amerikaanse president mag maximaal twee termijnen van vier jaar dienen, wat neerkomt op een totale maximale ambtstermijn van acht jaar. Deze termijnlimiet is vastgesteld om de macht van de president in te perken en ervoor te zorgen dat er regelmatig nieuwe leiders aan de macht komen.